Elke kind doorloopt zijn eigen motorische ontwikkeling. Maar er zijn vaardigheden die uitgevoerd moeten kunnen worden om te spreken van ‘normale’ motorische ontwikkeling. Van motorische achterstand kan sprake zijn in de volgende gevallen:
• Het kind valt vaak
• het kind kan een bepaalde vaardigheid niet of minder goed uitvoeren dan andere kinderen
• het kind kan tijdens buitenspelen, gymnastiek of sport niet goed meekomen.
De kinderfysiotherapeut observeert tijdens een onderzoek het kind terwijl het vrij beweegt en speelt. Daarnaast zijn er verschillende gestandaardiseerde meetinstrumenten om de algehele motoriek in kaart te brengen. Wat kan het kind voor zijn leeftijd (kwantiteit van bewegen), hoe voert het kind de taak uit (kwaliteit van bewegen) en waarom beweegt het kind op deze manier? Verder kijkt de kinderfysiotherapeut naar de algemene ontwikkeling (motoriek, cognitie, communicatie, sociaal-emotioneel) en in welke mate het kind wordt belemmerd in zijn ontwikkeling.
Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek wordt beslist of behandeling noodzakelijk is. Vanuit de hulpvraag van ouder, kind, opvang en vanuit de uitkomsten van het onderzoek stelt de kinderfysiotherapeut er een behandeldoel op.